Veronderstel eens het geval van een arme verweesde jongeman, aan wie u het adres van een werkgever genoemd hebt, bij wie hij misschien een betrekking kan vinden. Op weg daarheen kan hij zich overgeven aan een dagdroom, zoals die op aangepaste wijze uit zijn situatie voortvloeit. De inhoud van deze fantasie zal ongeveer zijn, dat hij daar wordt aangenomen, bij zijn nieuwe chef in de smaak valt, zich in de zaak onmisbaar maakt, in de familie van zijn baas opgenomen wordt, het knappe dochtertje van het huis huwt, en dan zelf als medebezitter en later als opvolger de zaak leidt. En daarbij heeft de dromer een vervanging gevonden voor wat hij in zijn gelukkige jeugd bezat: het beschermend huis, de liefhebbende ouders, en de eerste objecten van zijn genegenheid. U ziet aan een dergelijk voorbeeld, hoe de wens de aanleiding in het heden benut om zich naar het patroon van het verleden een beeld van de toekomst te ontwerpen.

Aldus Sigmund Freud in zijn opstel “De dichter en het fantaseren” (1907).


Terug naar dagdroom